In Fiji wordt een miersoort onderzocht die aan duurzame landbouw doet. De mieren verbouwen een plant die hoog in de bomen van het regenwoud groeit. De suikers van de bloemen worden gebruikt als voeding. Van deze vorm van kringlooplandbouw kan de mens nog veel leren.
Het onderzoek werd onder anderen uitgevoerd door Toby Kiers, hoogleraar evolutiebiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het was al bekend dat enkele sociale diersoorten zoals termieten, kevers en mieren aan landbouw doen. Nu is verder onderzocht hoe de mier Philidris nagasau precies zijn gewassen verbouwt en hoe efficiënt ze zijn. De mieren verbouwen de plant Squamellaria, een plant die op bomen groeit en vaak op grote hoogtes te vinden zijn.
Een samenwerking tussen twee organismen
Omdat Squamellaria planten hun voedingsstoffen niet uit de grond kunnen halen, helpen de mieren bij de verzorging. Ze planten zaadjes in groeven van de boomschors, gebruiken hun eigen uitwerpselen als mest en beschermen de groeiende planten van andere insecten. Als de planten volgroeid zijn en bloemen produceren, halen de mieren de suikers eruit als voeding. Dan begint de cyclus weer van voor af aan. De mieren verbouwen en eten de planten niet alleen, maar leven er ook in. De samenwerking is zo hecht dat de twee soorten waarschijnlijk niet zonder elkaar zouden overleven.
In de zon of uit de zon?
De onderzoekers zagen dat de mieren de zaadjes niet zomaar ergens planten, maar dat vaak locaties met veel zon gekozen werden. De planten in de zon groeien beter en produceren meer bloemen, waardoor de mieren er meer voeding uit kunnen halen. Een klein deel van de planten was in de schaduw te vinden. Omdat de mieren minder voeding uit deze planten kunnen halen, gaan ze ook op andere insecten jagen als toevoeging tot hun dieet. Dit maakt de uitwerpselen van de mieren meer stikstofrijk, waardoor de planten in de schaduw meer stikstofrijke mest kregen. Door de verhoogde stikstofopname kan de plant ook goed groeien in de schaduw.
Een strakke stikstofcyclus waar we van kunnen leren
Voor de planten in de zon wordt gebruik gemaakt van een strakke stikstofcyclus. Stikstof uit de gegeten plant wordt meteen weer teruggegeven door bemesting. De bemesting vindt alleen plaats op specifieke plekken van de plant die gespecialiseerd zijn in de opname van stikstof. Op deze manier gaat er geen stikstof verloren. Uit DNA-onderzoek bleek dat de mieren al ongeveer 3 miljoen jaar aan dit soort landbouw doen.
Nederlandse boeren staan tegenwoordig onder druk om minder stikstof uit te stoten zonder hun productie te verminderen. Een teveel aan stikstof in de lucht is slecht voor de biodiversiteit, omdat alleen specifieke planten ervan profiteren. Het vinden van circulaire oplossingen in de landbouw wordt dus steeds belangrijker. De mieren uit Fiji zouden voor inspiratie kunnen zorgen en kunnen helpen met duurzame vraagstukken.